• al·ver·man
  • Samenstelling van alf (elf) en man.
enkelvoud meervoud
naamwoord alverman alvermannen
verkleinwoord alvermannetje alvermannetjes

de alvermanm

  1. een goedaardige kabouterman (in vertellingen uit de Lage Landen)
    • Een schare alvermannen sluipt iedere nacht rond op het erf van de boer. 
     Jef Cassiers als de Alverman in boekhandel De Coninck-Deron.[1]
  1. Thomas Eyskens
    “Er is niets te zien en dat moet je zien” (2014), De Arbeiderspers  , ISBN 9789029593380