Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • man·kracht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mankracht mankrachten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mankrachtv / m

  1. de kracht van een mens, het arbeidsvermogen van een mens
    • De beschikbaarheid van mankracht en energie tegen lage kosten waren voorvereisten voor de ontwikkeling van de mijnbouw in de Witwatersrand. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be