gade
- ga·de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gade | gaden |
verkleinwoord | - | - |
- (formeel) echtgenoot, echtgenote
- Zij schreed met haar gade de zaal binnen.
1. echtgenoot, echtgenote
- alleen als deel van scheidbaar samengesteld werkwoord gadeslaan: aandacht, acht
- Hij sloeg het schouwspel met genoegen gade.
- Het woord gade staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gade" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gade" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gade op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ga·de
- Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord gata
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | gade | gaden | gader | gaderne |
genitief | gades | gadens | gaders | gadernes |
gade, g
- (verkeer) weg (een smalle strook grond voor het verkeer )
- (verkeer) straat (weg tussen huizen)
- (verkeer) rijbaan, straat
- (verkeer) straatweg
- de openbare weg
- [4]: bygade
|
|
- [3]: gå over gaden
over de rijbaan gaan
- [3]: krydse gaden
de straat oversteken
- gade in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk