• ver·man·nen
  • afgeleid van man met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en [1]

vermannen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vermannen
vermande
vermand
zwak -d volledig
  1. jezelf de baas worden, je ergens overheen zetten, je best doen, de moed vatten
    • Hun huwelijk was dus niet kansloos. Morten was het aan haar verplicht om zich te vermannen en niet te blijven hangen in zijn verdriet om Evelien. Misschien was het al wat aan het slijten. Vanmorgen tijdens het hardlopen had hij nauwelijks aan haar gedacht. [2] 
    • Ik had zin om te roepen dat ze zich moest vermannen. Ik wist hoe charmant ze kon zijn, hoe goed ze er juist in was om met andere mensen rond een tafel te zitten praten, vertellen, lachen. Aan de andere kant, realiseerde ik me net op tijd, hoe gedroeg ik me eigenlijk als we een paar vrienden van haar ontmoetten die ik niet zo goed kende? Zwijgzaam en ontoegankelijk en verlegen, iemand die daar tijdens de hele maaltijd kon zitten zonder meer dan het absoluut noodzakelijke te zeggen. [3] 
    • Sommige managers hebben hun klachten gebagatelliseerd en hen gedwongen de pijn te verbijten. Als arbeiders tegen managers over pijn klaagden, antwoordden die volgens Sanchez: ‘We hebben allemaal pijn. Kun je je niet vermannen?’ Alan Ochoa, die door een blessure nu met ziekteverlof is, zegt dat de managers ‘de productieaantallen belangrijker vonden dan de veiligheid en het welzijn van de medewerkers’.[4] 
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Levander, Anna
    Mo De Morten Trilogie deel 2 [2015] ISBN 9789021456706 pagina 54
  3. Knausgard,Karl
    Liefde vertaald door Marianne Molenaar [2009] ISBN 978-90-445-2204-4 pagina 281
  4. de Standaard 20 MEI 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be