zaniken
- za·ni·ken
- In de betekenis van ‘zeuren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1809 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zaniken |
zanikte |
gezanikt |
zwak -t | volledig |
zaniken
- hinderlijk ergens over blijven klagen
- Hij zanikte de hele dag over dat krasje op zijn auto.
1. hinderlijk ergens over blijven klagen
de zaniken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zanik
- Het woord zaniken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zaniken" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "zaniken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be