zeuren
- Geluid: zeuren (hulp, bestand)
- IPA: / ˈzørə(n) / (2 lettergrepen); /ˈzøː.rə(n)/
- (Noord-Nederland): /ˈsʏː.rə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈzøː.rə(n)/
- (Limburg): /ˈzøː.rə(n)/
- zeu·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zeuren |
zeurde |
gezeurd |
zwak -d | volledig |
zeuren
- inergatief veelvuldig en langdurig klagen over weinig belangrijke zaken en zonder het probleem aan te pakken
- Hij zeurde over een paar punten verschil.
- ▸ Nu ik helemaal alleen was viel er weinig te zeuren en bovendien zou niemand het horen.[4]
1. veelvuldig en langdurig klagen over weinig belangrijke zaken
de zeuren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zeur
- Het woord zeuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zeuren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ zeuren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "zeuren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be