Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nag

Werkwoord

vervoeging van
naggen

nag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naggen
    • Ik nag. 
  2. gebiedende wijs van naggen
    • Nag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naggen
    • Nag je? 

Gangbaarheid


Afrikaans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
naamwoord nag nagte

Zelfstandig naamwoord

nag

  1. nacht
Afgeleide begrippen


Engels

Werkwoord

nag

  1. zaniken