Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeur

Werkwoord

vervoeging van
zeuren

zeur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeuren
    • Ik zeur. 
  2. gebiedende wijs van zeuren
    • Zeur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeuren
    • Zeur je? 
Woordafbreking
  • zeur
enkelvoud meervoud
naamwoord zeur zeuren
verkleinwoord zeurtje zeurtjes

Zelfstandig naamwoord

de zeurv / m

  1. (scheldwoord) iemand die zeurt
    • Wat een ouwe zeur is hij toch ook! 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be