dovemansoren
- do·ve·mans·oren
- alleen meervoud, samenstellende samenstelling van dove bn, man zn en oren zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dovemansoren | |
verkleinwoord |
de dovemansoren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord dovemansoor
- oren van iemand die doof is kunnen niets horen
- voor dovemansoren spreken
- spreken tegen mensen die toch niets kunnen en willen horen
- dat is niet voor dovemansoren gesproken
- dat onthouden de mensen heel goed
- Het woord dovemansoren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dovemansoren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be