Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • man·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van man met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen manloos manlozer manloost
verbogen manloze manlozere manlooste
partitief manloos manlozers -

Bijvoeglijk naamwoord

manloos

  1. zonder dat een mens eraan te pas komt
    • Deze robot machine werkt manloos. 
  2. zonder echtgenoot
    • De manloze vrouw wil juffrouw genoemd worden. 
Synoniemen

Gangbaarheid