Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zegs·man
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bron van informatie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1654 [1]
  • samenstelling van  zeg ww  en  man  met het invoegsel -s- 
enkelvoud meervoud
naamwoord zegsman zegslieden
zegslui
zegsmannen
verkleinwoord zegsmannetje zegsmannetjes

Zelfstandig naamwoord

de zegsmanm

  1. (beroep) persoon die in naam van een organisatie of een persoon het woord voert
    • Volgens de zegsman van Shell was er geen sprake van olievervuiling. 
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen