zakenman
- za·ken·man
- samenstelling van zaak en man met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zakenman | zakenmannen zakenlieden zakenlui |
verkleinwoord | zakenmannetje | zakenmannetjes |
de zakenman m
- (beroep) iemand die met zakendoen zijn brood verdient
- Hij is een gewiekst zakenman.
- ▸ Maar zoals het er nu voor stond, moesten ze dus wachten tot die onbekwame zakenman zijn schaapjes op het droge had? Dan liepen ze het risico dat ze lang moesten wachten.[1]
1. iemand die met zakendoen zijn brood verdient
|
|
- Het woord zakenman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zakenman" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be