Nederlands

 
1. muzikant die gelijktijdig meerdere instrumenten bespeelt
Uitspraak
Woordafbreking
  • een·mans·band
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eenmansband eenmansbands
verkleinwoord eenmansbandje eenmansbandjes

Zelfstandig naamwoord

eenmansband

  1. muzikant die gelijktijdig meerdere instrumenten bespeelt
    • Met zijn rijke, volle gitaar, de met de voet bediende tamboerijn en zijn grommende en gierende uithalen is hij een complete eenmansband. [1]
  2. muzikant die op een geluidsopname de partijen van alle instrumenten inspeelt
    • Een echte wereldpartij kun je de eenmansband die Karl Wallinger vormt, niet echt noemen. (…) Anno 1990 verschijnt eindelijk de tweede elpee waaraan Wallinger drie jaar heeft gewerkt. Geen wonder ook, want hij bespeelt zowat alle instrumenten, en er zijn nummers die hij helemaal in zijn eentje heeft opgenomen. [2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen