stielman
- stiel·man
- samenstelling van stiel en man zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stielman | stiellui stielmannen stiellieden |
verkleinwoord |
de stielman m
- een vakman, iemand met een stiel
- De verliefdheid waaide niet zo snel over, dus Sofie ging op zoek naar een stielman die haar geliefkoosde materiaal kon plaatsen. ‘Dat bleek een moeilijke opdracht – veel vaklui werken enkel met de merken die ze zelf verdelen – maar ik heb uiteindelijk toch iemand gevonden.’ En zo kreeg Sofies appartement een krachtig en definiërend handelsmerk mee.[2]
1. ambachtsman
- Het woord stielman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stielman" herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 4 NOVEMBER 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be