mannen
- man·nen
- ww: van Middelnederlands mannen; afgeleid van man zn met het achtervoegsel -en [1]
- zn: man zn met de uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mannen |
mande |
gemand |
zwak -d | volledig |
mannen
- overgankelijk voorzien van voldoende personeel om te laten slagen
- Het is een enthousiaste groep die nog wel een paar extra stemmen kan gebruiken. Ze weten zich nog steeds goed te mannen maar om alle partijen goed in balans te houden is iedere stem daar van harte welkom. [2]
- overgankelijk (scheepvaart) laden of lossen door in een rij voorwerpen van hand tot hand door te geven
de mannen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord man
- ▸ Maar ook schreef ik mijn gedachten op over relaties, emoties, vrouwen, mannen, kinderen, verslaving, angst en haat.[3]
- manvolk; alle mannen tezamen
- Het woord mannen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mannen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Wie zingt er het hoogste lied? (12 juni 2019) op website: AlphensKozakkenkoor.nl; geraadpleegd 2019-07-14
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
mannen
- meervoud van man
- man·nen
Naar frequentie | 292 |
---|
mannen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van mann
- man·nen
mannen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van mann
mannen
- meervoud van man
Naar frequentie | 422 |
---|
mannen
- nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van man