kleur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kleur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lichtnuance’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleur | kleuren |
verkleinwoord | kleurtje | kleurtjes |
Zelfstandig naamwoord
kleur v
- het onderscheid dat gemaakt wordt op basis van het verschil in golflengte van licht
- ▸ Het water dat ik in Zuid-Californië tegenkwam was niet altijd even geweldig, het was vaak stilstaand en groenig van kleur.[2]
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
wit | lichtgeel | sneeuwwit | schelp | kant | linnen | kaki | vaalgeel | ecru | sienna | bruin | donkerrood | vuurvaste baksteen |
Indisch rood | lichtkoraal | zalm zalmkleurig |
donkerzalm | lichtzalm | koraal | tomaat | scharlaken scharlakenrood |
rood | oranjerood | donkeroranje | oranje | amber |
goud goudkleurig |
geel | groengeel | limoen | limoengroen | bosgroen | groen | donkergroen | donkerolijfgroen | donkerzeegroen | zeegroen | lentegroen | midlentegroen |
turkoois turquoise |
donkerturkoois | diep hemelsblauw | lichtzeegroen | donkercyaan | cyaan | lichtcyaan | aquamarijn | lichtturkoois | lichthemelsblauw | korenbloemblauw | donkerstaalblauw | koningsblauw |
blauw | middenblauw | donkerblauw | marine marineblauw |
midnachtsblauw | indigo | blauwviolet | donkerviolet | donkermagenta | paars purper |
middenvioletrood | dieproze | fuchsia / lila magenta |
violet | rose roze |
acaciaroze | orchidee | pruim | distel | rookwit | lavendel | zilver zilverkleurig |
donkergrijs | grijs | lichtleigrijs | donkerleigrijs |
zwart | ||||||||||||
Spreekwoorden
- een kleur krijgen
- Iets in kleuren en geuren vertellen
iets met overdrijving en fantasie vertellen
- Kleur bekennen
Mening geven
Vertalingen
1. het onderscheid dat gemaakt wordt op basis van het verschil in golflengte van licht
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kleuren |
kleur
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleuren
- Ik kleur.
- gebiedende wijs van kleuren
- Kleur!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleuren
- Kleur je?
Gangbaarheid
- Het woord kleur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kleur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kleur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Gronings
Zelfstandig naamwoord
kleur
- (kleur) kleur; het onderscheid dat gemaakt wordt op basis van het verschil in golflengte van licht
- (schilderkunst) verf; de algemene benaming voor een product dat bedoeld is om voorwerpen te beschermen tegen de weersomstandigheden of te kleuren door ze van een pigmenthoudende laag te voorzien
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
kleur
- (kleur) kleur; het onderscheid dat gemaakt wordt op basis van het verschil in golflengte van licht
- (schilderkunst) verf; de algemene benaming voor een product dat bedoeld is om voorwerpen te beschermen tegen de weersomstandigheden of te kleuren door ze van een pigmenthoudende laag te voorzien
Schrijfwijzen
Synoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.