bosgroen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bos·groen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bos en groen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bosgroen | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
bosgroen o
- (kleur) de groene kleur van een bos
- Heeft u die ook in het bosgroen?
stellend | |
---|---|
onverbogen | bosgroen |
verbogen | bosgroene |
Bijvoeglijk naamwoord
bosgroen
- (kleur) de kleur bosgroen hebbend
- Hij rijdt in een bosgroene auto.
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
Gangbaarheid
- Het woord 'bosgroen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.