donkergrijs
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: donkergrijs (hulp, bestand)
Woordafbreking
- don·ker·grijs
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van donker en grijs
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | donkergrijs | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
donkergrijs o
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | donkergrijs | donkergrijzer | donkergrijst |
verbogen | donkergrijze | donkergrijzere | donkergrijste |
partitief | donkergrijs | donkergrijzers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
donkergrijs
- (kleur) de kleur donkergrijs hebbend
- Hij rijdt in een donkergrijze auto.
- Vanuit het westen drijft een donkergrijs front aan. Het is begonnen te regenen, waarop ik aan de tafel in het tuinhuis (dat zijn normale proporties heeft herkregen) met de komkommergroene vloer ben gaan zitten. [1]14
Gangbaarheid
- Het woord donkergrijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "donkergrijs" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
Verwijzingen
- ↑ Valens, AntonHet compostcirculatieplan 2016 ISBN 978-90-254-4685-7 pagina
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be