• schar·la·ken
  • In de betekenis van ‘roodgeverfde wollen stof’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1263.[1]
  • Middelnederlands scarlāken ‘scharlaken (stof), kledingstuk daarvan gemaakt’, leenwoord door volksetymologie aangepast onder invloed van lāken ‘laken’ uit Oudfrans escarlate, overgenomen uit middeleeuws Latijn scarlatum, -a, ontleend aan Perzisch saqirlāt (سقرلات) ‘met cochenille rood geverfd kleed’, nevenvorm van saqallāt.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord scharlaken -
verkleinwoord - -

het scharlakeno

  1. (kleur) een helderrode kleur die naar oranje zweemt
    • Kardinalen dragen vaak scharlaken. 
  2. (kleding), (geschiedenis) een fijn, roodgeverfd wollen weefsel uit de middeleeuwen
91 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]