• lin·nen
  • In de betekenis van ‘weefsel van vlas’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • Afgeleid van linne met het achtervoegsel -en [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord linnen linnens
verkleinwoord

linnen

  1. van linnen vervaardigd
    • Zij had een linnen jasje aan. 
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]