2. de kleur van de stof kaki hebbend
  • ka·ki
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘stof, uniform daarvan’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • via het Engels khaki van het Hindi ख़ाकी (khaki) "dof, geelbruin, de kleur van stof" dat weer ontleend is aan Perzisch خاکی (khak) "stof, as"
enkelvoud meervoud
naamwoord kaki
verkleinwoord

het kakio

  1. (kleding) dof, geelbruin geweven stof, vanaf de 20e eeuw veel gebruikt voor militaire uniformen
  2. (kleur) de kleur van de stof kaki hebbend
    • Heeft u die ook in het kaki? 
 
Kaki
enkelvoud meervoud
naamwoord kaki kaki's
verkleinwoord kakietje kakietjes

de kakiv / m [2]

  1. (bloemplanten) Diospyros kaki   de economisch belangrijkste boom uit het geslacht Diospyros  , die wordt gekweekt voor zijn vruchten. De boom komt van nature voor in de Himalaya en in de bergen van Myanmar, Thailand, Indochina, Korea en Japan. Wereldwijd wordt de vrucht gekweekt in de subtropen en in de tropen hoger dan duizend meter. Het is de nationale vrucht van Japan, maar het is mogelijk dat de oorsprong ervan in China ligt, waar men hem 'Chinese pruim' noemt. Daarom wordt de kaki in Europa soms ook onder de naam 'kakipruim' aangeboden. Hij behoort tot de oudste gecultiveerde planten en wordt in China al meer dan 2000 jaar verbouwd. In sommige plattelandsgemeenschappen heeft de vrucht de reputatie hoofdpijn, rugpijn en voetklachten te kunnen genezen
  2. (fruit) kakivrucht
stellend
onverbogen kaki
verbogen kaki
stellend
onverbogen kaki
verbogen -

kaki

  1. (kleur) de kleur van de stof kaki hebbend, dof geelbruin
    • Deze zomer zijn kaki en aubergine jurken in de mode. 
  2. (kleding) vervaardigd uit de stof kaki
    • Hij droeg een kaki broek. 
87 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]



  • ka·ki

kaki

  1. (anatomie) voet
  2. (anatomie) been
  3. voet, het onderste deel waar het overige op rust
    «kaki gunung»
    de voet van de berg
    «kaki rumah»
    het fundament van het huis
  4. (eenheid) voet, lengtemaat van ongeveer 30 cm
  5. poot
    «kaki meja»
    tafelpoot
    «soto kaki kambing»
    soep van lamsbout
  6. stuks, exemplaren van (voorafgegaan door een telwoord om het aantal gelijksoortige objecten met een steel aan te geven)
    «tujuh kaki payung»
    acht paraplu's

kaki

  1. (familie) opa
  2. oude man

kaki

  1. (kleur) kaki


kaki

  1. weggooien
  2. laten gaan
  3. uitwerpen
  4. verwerpen
  5. in de steek laten
  6. verlaten