Himalaya
  • Hi·ma·la·ya
1 enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Himalaya Himalayas -
verkleinwoord - - -

Himalaya m

  1. (toponiem: gebergte) gebergte dat ten noorden van India ligt; het hoogste gebergte ter wereld
     De Himalaya strekt zich uit over 2.400 kilometer, van Pakistan over India, China, Nepal en Bhutan.[1]
     Ik stond in de Himalaya op de Annapurna, de hoogste bergen ter wereld om me heen en ik zei tegen mezelf: als je echt een grote jongen bent dan kun je dit ook tekenen.[2]
  1.   Weblink bron
    lob
    “Gletsjers Himalaya kunnen over 50 jaar gesmolten zijn” (4 juni 2007) op nieuwsblad.be
  2.   Weblink bron
    Jan van der Kooi geciteerd door Marjoleine de Vos
    “‘Ik begin nu heel langzaam te begrijpen waar het heen moet’” (17 april 2020) op nrc.nl