kakikleurige cirkel
  • ka·ki·kleu·rig
  • Samenstellende afleiding van kaki en kleur met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kakikleurig kakikleuriger kakikleurigst
verbogen kakikleurige kakikleurigere kakikleurigste
partitief kakikleurigs kakikleurigers -

kakikleurig [1]

  1. een dof bruingele kleur hebbend
    • Het moment dat de mannen en (iets meer) vrouwen van de loopplank de boot op stappen gaan alle ogen even snel naar links, naar rechts. De gemiddelde vogelaar is al te vaak een baardmannetje op leeftijd dat in kakikleurige afritsbroek en op seksloze stappers vooral in vogelkijkhutten vertoeft, opscheppend over de grootte van zijn telescoop. Toch stappen hier ook enkele niet onaantrekkelijke mannen en vrouwen aan boord, sommigen zelfs jong. [2] 


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC askia van Loenen 22 augustus 2015