donkerblauw
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: donkerblauw (hulp, bestand)
- IPA: / ˌdɔŋkərˈblɑu / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- don·ker·blauw
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van donker bn en blauw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | donkerblauw | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
donkerblauw o
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | donkerblauw | donkerblauwer | donkerblauwst |
verbogen | donkerblauwe | donkerblauwere | donkerblauwste |
partitief | donkerblauws | donkerblauwers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
donkerblauw
- (kleur) de kleur donkerblauw hebbend
- Hij rijdt in een donkerblauwe auto.
- Hij droeg een donkerblauw maatpak.
Gangbaarheid
- Het woord donkerblauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "donkerblauw" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)