• groen·kleu·rig
  • Samenstellende afleiding van groen en kleur met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen groenkleurig
verbogen groenkleurige

groenkleurig

  1. met een groene kleur
    • Hy heeft een dik en groenkleurig lichaam, met vier doorschynende vlerken, die, onaangezien deeze hoedanigheid, eene groote verscheidenheid van kleuren laten schitteren, vooral van onderen, alwaar men twee ronde moesjes opmerkt, veel gelykheid hebbende met die van een paauwen-staart. [1]