groenkleurig
- groen·kleu·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | groenkleurig |
verbogen | groenkleurige |
groenkleurig
- met een groene kleur
- Hy heeft een dik en groenkleurig lichaam, met vier doorschynende vlerken, die, onaangezien deeze hoedanigheid, eene groote verscheidenheid van kleuren laten schitteren, vooral van onderen, alwaar men twee ronde moesjes opmerkt, veel gelykheid hebbende met die van een paauwen-staart. [1]
1. met een groene kleur
- Het woord 'groenkleurig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ (1799). Reize naar Surinamen en Guiana, hfd. 17.