Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·kleu·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen tweekleurig
verbogen tweekleurige
partitief tweekleurigs

Bijvoeglijk naamwoord

tweekleurig

  1. met zowel een of meer vlakken in één kleur als een of meer vlakken in nog één andere kleur
     De na het starten opverende draaiknop voor de automaat, het tweekleurige leer in rood en zwart, de ronde klokken met een spat analoge nostalgie voeden de onderscheidingsdrang van de bestuurder.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. tweekleurig op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Bas van Putten
    “Krokant met een zachte vulling” (30 april 2016) op nrc.nl