• ho·ning·kleu·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen honingkleurig honingkleuriger honingkleurigst
verbogen honingkleurige honingkleurigere honingkleurigste
partitief honingkleurigs honingkleurigers -

honingkleurig

  1. met een goud gele kleur
     Terwijl ze onze tafel naderde, zag ik haar lichte, honingkleurig haar en grijze ogen, haar glimlachende mond.[1]
     Goede, zelfschonende, enkelbloemige struikrozen zijn ‘White Wings’ (ivoorwit met een opvallend hart van granaatrode meeldraden), ‘Golden Wings’ (honingkleurig), ‘Mrs Oakley Fischer’ (abrikoos) en ‘Dainty Bess’ (schelpjesroze). De prominente meeldraden van deze enkelbloemige rozen dragen in belangrijke mate bij aan de schoonheid van de bloem. Na de bloei vallen de bloemblaadjes snel af, maar de meeldraden blijven nog even zitten, waardoor zelfs de uitgebloeide bloemen een exotische aanblik bieden: alsof de roos voor de tweede keer bloeit met volslagen andersoortige bloemen.[2]
  1. Victoria Holt
    “Burcht der verschrikking” (1966), Saga, ISBN 9788726484878
  2.   Weblink bron
    Romke van de Kaa
    “Rozen houden eigenlijk helemaal niet van arme zandgrond” (29-06-2024), Tubantia