• kleu·rig
  • afgeleid van kleur met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kleurig kleuriger kleurigst
verbogen kleurige kleurigere kleurigste
partitief kleurigs kleurigers -

kleurig [1]

  1. een kleur hebbend (gekleurd) of een verscheidenheid aan kleuren vertonend
  2. beeldend
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]