amberkleurig
- am·ber·kleu·rig
- afgeleid van amberkleur met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | amberkleurig | amberkleuriger | amberkleurigst |
verbogen | amberkleurige | amberkleurigere | amberkleurigste |
partitief | amberkleurigs | amberkleurigers | - |
amberkleurig
- (kleur) de lichtoranje kleur van amber hebbend, een oranjegele kleur hebbend die oorspronkelijk van barnsteen komt
- Hij rijdt in een amberkleurige auto.
- ▸ Haar amberkleurige ogen deden me denken aan een leeuwin; ze maakte op mij de indruk van een roofdier dat haar welp beschermt - als die term tenminste in verband kon worden gebracht met het tere porseleinen voorwerp op de chaise- longue.[1]
- ▸ Net als de schikgodinnen die hij kende uit de boeken vol mythen, vertoonde zijn baas facetten van drievoudigheid: heden, verleden en toekomst, afhankelijk van de hoeveelheid amberkleurig vocht die zijn kelk die avond had gevuld.[2]
Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)
- Het woord amberkleurig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Victoria Holt“Een liefde in Frankrijk” (1977), Saga, ISBN 9788726484984
- ↑ Amanda Dykes“De vondeling van Venetië” (2023), KokBoekencentrum Uitgevers, ISBN 9789029735353