kleuren
- kleu·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kleuren |
kleurde |
gekleurd |
zwak -d | volledig |
kleuren
- overgankelijk van kleur voorzien met potloden, stiften, waskrijt etc.
- Wat heb je dat mooi gekleurd.
- ergatief een kleurverandering ondergaan
- Hij kleurt van woede.
- Zijn das kleurt goed bij dat overhemd.
- ▸ De volgende ochtend viel meteen op hoe stil het buiten was. Ik duwde de deur met beide handen open en zag dat er ’s nachts een dik pak sneeuw was gevallen, waarvan een stukje geel kleurde toen ik er mijn waterfles in leegde.[1]
- ▸ De ronde bergen in de verten kleurden pastelblauw en lila en vormden een mooi contrast met de warme aardse kleuren om mij heen.[1]
- [2] verkleuren
- [1] ontkleuren
- [2] verbleken, verschieten
- [1] bijkleuren, inkleuren
- [1] belichten, schilderen, tekenen, verven
- [2] blozen, ontgroenen
1. van kleur voorzien met potloden, stiften, wasko etc.
de kleuren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kleur
- ▸ De ronde bergen in de verten kleurden pastelblauw en lila en vormden een mooi contrast met de warme aardse kleuren om mij heen.[1]
- aalbeskleuren, driekleuren, fuchsiakleuren, gelaatskleuren, html-kleuren, klankkleuren, roetkleuren, schoppenkleuren, sepiakleuren, toonkleuren
- Het woord kleuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kleuren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 1,2 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be