• ver·ble·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verbleken
verbleekte
verbleekt
zwak -t volledig

verbleken

  1. ergatief alle kleur verliezen
    • Hij verbleekte toen hij het slechte nieuws vernam. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be