bleek
- bleek
- bn erfwoord via Middelnederlands bleec van Oudnederlands bleike, in de betekenis van ‘wit’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
- zn: in de betekenis van ‘veld om was te bleken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1520 [1]
- ww: bleken ww zonder de uitgang -en
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bleek | bleker | bleekst |
verbogen | bleke | blekere | bleekste |
partitief | bleeks | blekers | - |
bleek
- gering van kleur
- Na die skivakantie hadden alle bleke gezichten weer kleur gekregen.
- bloedeloos
- De zieke zag er heel bleek uit, want de bloeddoorstroming van de huid was minder geworden.
- ▸ Haar gezicht werd zichtbaar bleker en de onzekerheid kreeg vaste grip op haar houding.[2]
- grasveld waarop wasgoed in het zonlicht te bleken werd gelegd
- Het woord bleek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bleek" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- 1 2 "bleek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive”
(2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht
, ISBN 90-229-9182-2
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be