Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ble·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bleker blekers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

bleker m [1]

  1. (geschiedenis) (beroep) iemand die bleekt
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Bijvoeglijk naamwoord

bleker

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van bleek
     Haar gezicht werd zichtbaar bleker en de onzekerheid kreeg vaste grip op haar houding.[2]

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen