• ble·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord bleker blekers
verkleinwoord - -

de blekerm

  1. (geschiedenis) (beroep) iemand die bleekt

bleker

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van bleek
     Haar gezicht werd zichtbaar bleker en de onzekerheid kreeg vaste grip op haar houding.[2]
94 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]