1. bleekselderie
  • bleek·sel·de·rie
enkelvoud meervoud
naamwoord bleekselderie -
verkleinwoord - -

de bleekselderiem

  1. (groente) bladstelen van een bepaalde variëteit selderij, Apium graveolens var. dulce  
     Bleekselderie ligt altijd overal, in de geringst gesorteerde supermarkt zowel als op een tot in de puntjes verzorgde biologische groentenkraam.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Marjoleine de Vos
    “Knapperig water” (8 december 2009) op nrc.nl