• bleek·zucht
enkelvoud meervoud
naamwoord bleekzucht
verkleinwoord

de bleekzuchtv / m

  1. het saai en kleurloos zijn
    • Ook de band van vibrafonist en marimbaspeler Ben Gerritsen wist eerder op de avond in het BIMhuis verre te blijven van bleekzucht en gemakkelijk succes. Gerritsen is geen revolutionair of hemelbestormer, maar hij weet binnen de tonale en ritmische tradities gewoon frisse ideeen te opperen om niet te gaan vervelen. [2] 
    • De man in kwestie is de jonge hertog Jean Floressas des Esseintes. Als laatste telg van een incestueus geslacht vertoont hij alle kenmerken van degeneratie: hij is bleekzuchtig, verzamelt onnutte kennis en balanceert constant op de rand van een zenuwinzinking. [3] 
  2. (medisch) bloedarmoede, anemie
78 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Frans van Leeuwen 8 oktober 1990 Bossanova's vol sensualiteit en humor
  3. De Standaard 13 MEI 2011 Alexandra De Vos Tegen de keer - J.-K. Huysmans
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be