Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·kleu·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

bijkleuren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijkleuren
kleurde bij
bijgekleurd
zwak -d volledig
  1. iets een andere kleur geven
     "Het is heel lastig om een geschikte donor te vinden voor zo'n transplantatie. De huidskleur was hier het enige wat niet overeenkwam", zei de professor Andre van der Merwe, die de negen uur durende operatie leidde. De patiënt kan zijn nieuwe lichaamsdeel over ongeveer een half jaar laten bijkleuren door een gespecialiseerde, medische tatoeëerder.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Unieke transplantatie: zwarte man krijgt penis van witte donor” (Donderdag 25 mei 2017, 12:45), NOS