• kleu·ren·gam·ma
enkelvoud meervoud
naamwoord kleurengamma kleurengamma's
verkleinwoord

de kleurengammav / m, het kleurengammao

  1. een reeks in elkaar overvloeiende bij elkaar passende kleuren
     Bij het bereiken (binnenkort ongetwijfeld) van het absolute blauw, zou voor het eerst sinds ze hun langzame reis langs het kleurengamma begonnen - van oranje via rood naar paars en alle schakeringen daartussen - elke inmenging van rood verdwenen zijn.[2]
  2. de verzameling kleuren die door dat apparaat kunnen worden weergegeven
     De witbalans is ook van invloed. Als bijvoorbeeld een spiegelreflexcamera niet goed is ingeregeld, kan je bij sneeuw lichtblauwe tinten krijgen. Een kwestie van even opnieuw instellen door de camera te richten op een wit vlak. Dan past ’t kleurengamma zich daarop aan.’’[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron
    Marco van den Berg
    “Zo maak je vandaag de beste sneeuwfoto's” (22-01-2019), Tubantia