avond
  • avond
enkelvoud meervoud
naamwoord avond avonden
verkleinwoord avondje avondjes

de avondm

  1. (tijdrekening) periode die de overgang is tussen dag en nacht
    1. (tijdrekening) tijd tussen het eind van de gewone werkdag en het naar bed gaan.
      • In de avond lezen we een boek bij kunstlicht. 
       De middag en avond waren op dezelfde wijze als alle middagen en avonden na de begrafenis verlopen. Een broodmaaltijd, zappen naar actualiteitenprogramma’s en vroeg naar bed.[4]
    2. dagdeel tussen de middag en de nacht, ongeveer van 18:00 tot 22:00 uur
      • In de avond van 13 op 14 februari werd zij als vermist gemeld. 
       De brandende lampion die de kinderen, op de avond van Sint Maarten, zingend langs de huizen dragen, de kerstboom, de suizende lichtpijlen als het nieuwe jaar begint en de hoge sprong over het vuur op het zomerfeest van Sint Jan.[5]
    3. (meteorologie) dagdeel waarin daglicht plaats maakt voor duisternis
      • In de avond is het vaak nog niet geheel donker. 
  2. activiteit die in de overgang tussen dag en nacht plaatsvindt
     „(…) Ja, ten eerste is het een familietraditie omdat Christa... waar is ze vanavond eigenlijk?” Bij Grünewald voor een of andere literaire avond, ze komt straks.[6]
  • Men moet de dag niet prijzen voor het avond is.
pas als alles gedaan is kun je zeggen of het goed ging
  • Hoe later op de avond hoe schoner volk
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]