maandag
- maan·dag
- eponiem; samenstelling van maan zn en dag zn , leenvertaling van Latijn dies (dag) Lunae, genitief van Luna, (van de Maan, opgevat als godheid)
In de betekenis van ‘tweede dag van de week’ voor het eerst aangetroffen in 1253 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maandag | maandagen |
verkleinwoord | maandagje | maandagjes |
de maandag m
- (tijdrekening), (dag) een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
- Maandag is de meest gehate dag van de week.
- ▸ Snelbussen ingezet: Dit weekend worden tussen Groningen en omliggende stations snelbussen ingezet. In de meeste richtingen rijden vanaf maandag weer treinen, maar van 14 juni tot en met 12 juli gaat het station opnieuw dicht. Op de laatste dagen wordt in vrijwel de hele provincie het treinverkeer stilgelegd.[2]
- Een blauwe maandag.
Een korte tijd.
1. een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
- Het woord maandag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maandag" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "maandag" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Weblink bron “Station Groningen ruim twee maanden dicht vanwege verbouwing” (10 mei 2025), NOS
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be