ochtend
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- och·tend
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘(vroege) morgen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ochtend | ochtenden |
verkleinwoord | ochtendje | ochtendjes |
Zelfstandig naamwoord
ochtend m
- (tijdrekening) deel van de dag tussen 6.00 en 12.00 uur
- (tijdrekening) de tijd rond of kort na het opstaan
- Ik ben in de ochtend nooit op mijn best.
Synoniemen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Vertalingen
1. eerste deel van de dag, tussen ca. 6.00 en 12.00 uur
Gangbaarheid
- Het woord ochtend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "ochtend" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "ochtend" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Hoe laat is het?, sommenfabriek.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be