• och·tend·wan·de·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord ochtendwandeling ochtendwandelingen
verkleinwoord ochtendwandelingetje ochtendwandelingetjes

de ochtendwandelingv

  1. een wandeling die je 's-morgens maakt
    • Op Union Island zie ik de volgende dag tijdens mijn ochtendwandeling een bijzondere zeilboot liggen. Hij is niet van polyester, zoals de meeste boten, maar van een soort geborsteld aluminium. Hij ziet er stoer uit en ook heel professioneel. Ik besluit even een kijkje te gaan nemen en wandel er over de steiger naartoe. Je kunt duidelijk zien dat deze boot is opgetuigd voor een verre reis. Alles zit driedubbel goed bevestigd. Er is een satellietbol aan boord voor radar en telefoon.[2] 
    • Een prachtige lenteochtend met een opkomende zon die zijn best deed nevel en dauw weg te branden. In de verte komt een lange oudere man aanwandelen. Kaarsrecht postuur, zijn handen op de rug gevouwen. Grijs haar en bijbehorende baard. Fidel draagt hetzelfde donkerblauwe pak als de avond tevoren op tv en lijkt te genieten van zijn ochtendwandeling. Hij stopt bij mijn voortuin en bukt zich om de krant op te rapen die zoals gewoonlijk naast de brievenbus ligt in plaats van erin. Een enorme foto van zichzelf, breed op de voorpagina. Ik sta aan de grond genageld. Fidel bestudeert kort zijn eigen foto en overhandigt mij de krant. [3]  
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Zwagerman, Marianne
    Leven als Jarmund ISBN 978-90-214-5595-2 pagina 28
  3. NRC Maarten Susan 2 december 2016