• och·tend·hu·meur
enkelvoud meervoud
naamwoord ochtendhumeur ochtendhumeuren
verkleinwoord

het ochtendhumeuro

  1. (psychologie) de geprikkelde stemming die sommige mensen hebben als ze net zijn opgestaan
    • Heb je ooit meegemaakt, dat iemand van wie je heel veel houdt, zich klaarmaakt om te vertrekken om vervolgens nooit meer terug te keren? Ook die ochtend is als alle andere ochtenden. Hij heeft weer het ontbijt overgeslagen en op de nuchtere maag een sigaret opgestoken. Zoals altijd heeft hij een ochtendhumeur. Hij vergeet zijn sjaal mee te nemen. Was hij op die ochtend gespannener dan anders, of leek dat achteraf maar zo, toen je die ochtend voor de duizendste keer herbeleefde? [2] 
    • Damian heeft wat minder ervaring. Hij is pas begonnen met het bezorgen van de krant. Z'n eerste bijbaan, ook voor meteen zes dagen in de week. De 15-jarige Oldenzaler gaat om vijf uur uit bed 'om rustig wakker te worden'. Een uurtje later verschijnt hij bij het depot om zijn kranten op te halen. Ook hem gaat het vroege opstaan prima af. Hij heeft geen last van een ochtendhumeur, bovendien: ook hij is blij met de tijd die overblijft van de rest van de dag. [3] 
  • een ochtendhumeur hebben
  • met het verkeerde been uit bed gestapt zijn
    in een geprikkelde stemming zijn opgestaan
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard VRIJDAG 1 SEPTEMBER 2017
  3. Tubantia 09-08-2017