morgen
Niet te verwarren met: Morgen, morgon |
- Geluid: morgen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈmɔrɣə(n) / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈmɔrxə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈmɔrɣə(n)/
- mor·gen
- erfwoord, via Middelnederlands morghen van Oudnederlands morgan [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | morgen | morgens |
verkleinwoord | morgentje | morgentjes |
de morgen m
- (tijdrekening) het eerste deel van de dag, na de nacht en vóór de middag
- (eenheid) stuk land van ongeveer 10.000 vierkante meter
|
- [1] avond, dag, etmaal, middag, nacht, namiddag, noen, middernacht, voormiddag
- [2] acre, akker, are, bunder
- Morgen brengen!
- Een gat in de dag ( of morgen) slapen
- Stel niet uit tot morgen, wat je vandaag kunt doen
doelt op actie, wees niet lui of gemakzuchtig, ga door en wel nu. ofwel: door nu het werk al te doen geeft het later een rustiger gevoel
- Vandaag Hosanna, morgen kruist hem
1. eerste deel van de dag
morgen
- (tijdrekening) de eerstvolgende dag na vandaag
- ▸ ’Kunnen we morgen wel richting Kennedy Meadows lopen?’ ‘Is er een alternatieve looproute?’[6]
1. eerstvolgende dag na vandaag
morgen
- Het woord morgen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "morgen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ 2,0 2,1 morgen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "morgen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- mor·gen
morgen
- (tijdrekening) morgen: de eerstvolgende dag na vandaag.
- «Ich muss morgen früh aufstehen.»
- Ik moet morgen vroeg opstaan.
- «Ich muss morgen früh aufstehen.»
- mor·gen
- Afkomstig van het Oudnoordse woord morginn
Naar frequentie | 175 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | morgen | morgenen | morgener morgner |
morgenene morgnene |
genitief | morgens | morgenens | morgeners morgners |
morgenenes morgnenes |
morgen, m
- i morgen
morgen
- God morgen!
Goede morgen!