Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Morgen, morgon
  • mor·gen
enkelvoud meervoud
naamwoord morgen morgens
verkleinwoord morgentje morgentjes

demorgenm

  1. (tijdrekening) het eerste deel van de dag, na de nacht en vóór de middag
  • Morgen brengen!
  • Een gat in de dag ( of morgen) slapen
  • Stel niet uit tot morgen, wat je vandaag kunt doen
doelt op actie, wees niet lui of gemakzuchtig, ga door en wel nu. ofwel: door nu het werk al te doen geeft het later een rustiger gevoel
  • Vandaag Hosanna, morgen kruist hem

morgen

  1. (tijdrekening) de eerstvolgende dag na vandaag
     'Waarom ga je morgen niet even langs bij de huisarts?' 'Hij ziet me alweer komen. Ik ken zijn assistente beter dan hijzelf.'[6]
     Morgen hebben we een rondleiding door Palermo en slapen we hier nog een keer ' Al zie ik ertegen op om de kamer met deze vrouw te delen, dat we nog een extra vrije dag hebben komt als een opluchting.[6]
     In Assen komen de twee beelden samen in Window of my Eyes, een tentoonstelling in het Drents Museum over leven en werk van Harry Muskee, die met zijn Cuby + Blizzards legendarisch werd met een heel eigenzinnige Nederblues. De tentoonstelling opent morgen voor het publiek.[7]
     ’Kunnen we morgen wel richting Kennedy Meadows lopen?’ ‘Is er een alternatieve looproute?’[8]
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[9]
  • mor·gen

morgen

  1. (tijdrekening) morgen: de eerstvolgende dag na vandaag.
    «Ich muss morgen früh aufstehen.»
    Ik moet morgen vroeg opstaan.
  • mor·gen
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord morginn
Naar frequentie 175
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   morgen     morgenen     morgener
morgner  
  morgenene
morgnene  
genitief   morgens     morgenens     morgeners
morgners  
  morgenenes
morgnenes