akker
- ak·ker
- In de betekenis van ‘stuk bouwland’ voor het eerst aangetroffen in 821 [1]
- erfwoord via Middelnederlands acker van Oudnederlands accar; terug te leiden naar Protogermaans *akra en Proto-Indo-Europees *aǵro-s van *h2eǵro-s; cognaat met Duits Acker, Fries ikker, Zweeds en Noors åker, IJslands akur, Deens ager; Engels en Schots acre tegenwoordig: "oppervlaktemaat", Latijn ager "veld, district", Oudgrieks ἀγρός (agrós) "veld, land", Sanskriet अज्र (ajra) "vlakte"[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | akker | akkers |
verkleinwoord | akkertje | akkertjes |
de akker m
- (landbouw) afgeperkt stuk land dat bestemd is bebouwd te worden met een gewas
- Op de Groningse akkers worden veel suikerbieten verbouwd.
- Gods water over Gods akker laten lopen
- onbezorgd er maar op losleven
1. afgeperkt stuk land dat bestemd is bebouwd te worde met een gewas of graan
vervoeging van |
---|
akkeren |
akker
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van akkeren
- Ik akker.
- gebiedende wijs van akkeren
- Akker!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van akkeren
- Akker je?
- Het woord akker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "akker" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "akker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ akker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
akker
akker
akker
akker