district
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dis·trict
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ambtsgebied’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | district | districten |
verkleinwoord | districtje | districtjes |
Zelfstandig naamwoord
district o
- (regering) het gebied met een eigen lokale overheid
- - Elke stad met meer dan 100.000 inwoners mag in België zijn deelgemeenten districten noemen.
- - Antwerpen telt 9 districten.
Synoniemen
Hyponiemen
- kiesdistrict, polderdistrict, politiedistrict, postdistrict, stadsdistrict, stemdistrict, telefoondistrict, zakendistrict
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. het gebied van een lokale overheid
Gangbaarheid
- Het woord district staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "district" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "district" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ district op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
- Geluid: district (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈdɪstrɪkt/
Woordafbreking
- dis·trict
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Franse woord district, dat van het Latijnse woord districtus komt, het voltooid deelwoord van het Latijnse werkwoord distringere (di(s) + stringere).
- Engels zelfstandig naamwoord met het voorvoegsel di-.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
district | districts |
Zelfstandig naamwoord
district