donderdag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- don·der·dag
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands donderdach / donresdach, in de betekenis van ‘vijfde dag van de week’ aangetroffen vanaf 1257 [1] [2] [3]
eponiem: samenstelling van Donar en "naam van de Germaanse god Thor" en dag zn met het invoegsel -s- , een leenvertaling van Latijn dies Iovis "dag van Jupiter" die met Wodan gelijkgesteld werd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | donderdag | donderdagen |
verkleinwoord | donderdagje | donderdagjes |
Zelfstandig naamwoord
donderdag m
- (tijdrekening), (dag) een dag van de week die na woensdag en voor vrijdag komt
- Op donderdag gaan we altijd naar onze tante.
- ▸ De Touretappe van donderdag eindigt op een gevreesde Vogezentop. Die onvervalste muur zal de eerste schifting in de Tour doorvoeren.[4]
Schrijfwijzen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een dag van de week die na woensdag en voor vrijdag komt
Gangbaarheid
- Het woord donderdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "donderdag" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ donderdag op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "donderdag" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Achterhoeks
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | donderdag | donderdagen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
donderdag
- (tijdrekening)(dag) donderdag; een dag van de week die na woensdag en voor vrijdag komt
Nedersaksisch
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | donderdag | donderdagen / donderdaege |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
donderdag
- (tijdrekening)(dag) donderdag; een dag van de week die na woensdag en voor vrijdag komt
Schrijfwijzen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Surinaams
Woordherkomst en -opbouw
- Ontleend aan het Nederlandse donderdag.
Zelfstandig naamwoord
donderdag
Dagen in het Surinaams | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
munde maandag |
tudewroko, dinsdag dinsdag |
dridewroko, woensdag woensdag |
fodewroko, donderdag donderdag |
freida vrijdag |
satra, sabat, sabatdei zaterdag |
sonde zondag |
Stellingwerfs
Zelfstandig naamwoord
donderdag
- (tijdrekening)(dag) donderdag; een dag van de week die na woensdag en voor vrijdag komt
Verwante begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Twents
Zelfstandig naamwoord
donderdag
- (tijdrekening)(dag) donderdag; een dag van de week die na woensdag en voor vrijdag komt