sonde
- son·de
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘peilstift’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
- Via het Franse sonder van het Latijnse subandare [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sonde | sondes |
verkleinwoord | sondetje | sondetjes |
de sonde m
- (techniek), (medisch) een peilstift om een moeilijk toegankelijke ruimte binnen een lichaam te verkennen, of om er gegevens op te nemen
- (medisch) een instrument om voeding in vloeibare vorm toe te dienen
- (astronomie) een onbemand ruimtevaartuig voor de ruimteverkenning
- [1] peilstift, peilstok, meetkop
- [2] maagsonde
- [3] ruimtesonde
- lambdasonde (1), maagsonde, radiosonde, ruimtesonde (3), weersonde
- sonderen (2), sondevoeding
- [1] aftaster, camera, gasdetector, oliepeil, sensor, waterdiepte
- [2] endoscoop, katheter
- [3] capsule, raket
1. een peilstift om de ruimte binnen een lichaam te verkennen, of om er gegevens op te nemen
2. een instrument om voeding in vloeibare vorm toe te dienen
3. een onbemand ruimtevaartuig
- Het woord sonde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sonde" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "sonde" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sonde op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sonde | sondes |
sonde
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
sonde | la sonde | sondes | les sondes |
sonde v
- (techniek), (elektronica): meetpen, meetkop, testpen
- Van het Engelse Sunday
sonde
Dagen in het Surinaams | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|
munde maandag |
tudewroko, dinsdag dinsdag |
dridewroko, woensdag woensdag |
fodewroko, donderdag donderdag |
freida vrijdag |
satra, sabat, sabatdei zaterdag |
sonde zondag |