[2] Capsules.
  • cap·su·le
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘(geneesmiddelen)omhulsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord capsule capsules
verkleinwoord capsuletje capsuletjes

de capsulev / m

  1. omhulsel bij de opening (de mond) en hals van een fles
    • De capsule wordt aangebracht om de kurk te beschermen tegen vervuiling en insecten. 
  2. een omhulsel, veelal van gelatine met een medicijn erin
    • Een capsule slikt men in met een grote slok water. 
     Ze draaide de deksel van het potje en pakte er een crèmekleurige capsule uit.[2]
     Terwijl zij hier in het halfdonker naar capsules zat te staren, trokken de donkere depressies langzamerhand uit haar geest weg.[2]
  3. ruimtevaartuig dat personen dan wel materieel bevat
    • De capsule zat afgeladen vol. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  capsule     la capsule     capsules     les capsules  

capsule v

  1. zaadbol