camera
- ca·me·ra
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘foto- of filmtoestel’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | camera | camera's |
verkleinwoord | cameraatje | cameraatjes |
- (fotografie) een apparaat om beelden mee te registreren
- Met deze camera maakt u zowel foto's als videofilms met geluid.
- ▸ De wedstrijd werd over de hele wereld uitgezonden. Overal stonden camera's.[3]
- bioscoop, camcorder, film, foto, foto-album, fotografie, fototoestel, lens, licht, monitor, sluiter, prisma, videorecorder, zoeker, objectief, optica
|
1. een apparaat om beelden mee te registreren
|
- Het woord camera staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "camera" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "camera" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ camera op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
camera