lens
- lens
- In de betekenis van ‘slap, krachteloos’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1]
- mogelijk via Engels lens van lens "linze", vanwege de overeenkomst in vorm [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lens | lenzen |
verkleinwoord | lensje | lensjes |
- (optica) een geslepen stuk transparant materiaal dat lichtstralen breekt [4]
- (fotografie) een stelsel van lenzen(1) of lensdelen dat op een camera zit zodat er een scherp beeld op de film of CCD wordt geprojecteerd
- Met welke lens ga je die foto nemen?
- (optica) een zeer kleine glazen of kunststof lens(1) die men direct op de oogbol plaatst ter vervanging van een bril.
- Lenzen staan je veel beter dan een bril!
- (verouderd) een langgerekt wapen waarmee walvissen doorstoken werden [5]
- (anatomie) deel van het oog dat de lichtstralen breekt
- pen, spie [6]
- [2] objectief
- [3] contactlens
1. een geslepen stuk transparant materiaal dat lichtstralen breekt
2. een stelsel van lenzen of lensdelen dat op een camera zit zodat er een scherp beeld op de film of CCD wordt geprojecteerd
3. een zeer kleine glazen of kunststof lens die men direct op de oogbol plaatst ter vervanging van een bril
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lens | lenzer | lenst |
verbogen | lenze | lenzere | lenste |
partitief | lens | lenzers | - |
vervoeging van |
---|
lensen |
lens
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lensen
- Ik lens.
- gebiedende wijs van lensen
- Lens!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lensen
- Lens je?
vervoeging van |
---|
lenzen |
lens
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenzen
- Ik lens.
- gebiedende wijs van lenzen
- Lens!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenzen
- Lens je?
- Het woord lens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lens" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[10] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "lens" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ lens op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- van lens "linze", vanwege de overeenkomst in vorm
lens
- (optica) lens
- (fotografie) lens
- lens, contactlens
- lens
lens v
- (plantkunde) (voeding) linze
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | lens | lentēs |
genitief | lentis | lentum |
datief | lentī | lentibus |
accusatief | lentem | lentēs |
vocatief | lens | lentēs |
ablatief | lente | lentibus |
lens m
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | lens | lendēs |
genitief | lendis | lendum |
datief | lendī | lendibus |
accusatief | lendem | lendēs |
vocatief | lens | lendēs |
ablatief | lende | lendibus |